zaterdag 1 februari 2014

"Soft censorship" in verkiezingstijd



In de overheidsmedia in Hongarije mag geen melding worden gemaakt van daklozen die omkomen door de vrieskou, zegt het Hongaarse Sociale Forum (MSZF). Volgens de organisatie komen er meer dan 300 daklozen per jaar om door blootstelling aan de vrieskou, maar weigeren de overheidsmedia daar melding van te maken. Het is slechts een van de voorbeelden in de afgelopen weken die duidelijk maken dat er in Hongarije een vorm van “soft censorship” bestaat.

De oppositie eist een referendum over de Paks kerncentrale.
Volgens de MSZF bestaat er bij overheidsmedia een verbod op “elke vermelding van een overlijden door blootstelling aan de vrieskou.” De organisatie wil dat er wel aandacht aan dit soort gevallen wordt besteed om zo de bevolking bewust te maken van het bestaan van dit serieuze probleem, maar zegt dat al haar pogingen om deze “censuur” te doorbreken op niets zijn uitgelopen. In de afgelopen drie jaar zijn er volgens de MSZF meer dan duizend Hongaarse daklozen door de kou omgekomen, velen omdat ze door de overheid tegenwoordig worden geweerd uit de binnensteden (dankzij een grondwetswijziging kunnen locale overheden nu harder optreden tegen daklozen die in de binnenstad proberen te schuilen in metrostations en andere beschutte plekken) en ze dus op koudere plekken overnachten. Omdat deze winter voorlopig zeer mild is, is het dodental dit jaar tot nu toe laag (88).

In mijn vorige blog meldde ik al dat de regering op 24 januari per decreet verkiezingspropaganda langs snelwegen, grote kruispunten en op lantarenpalen en elektriciteitsmasten verbood. Op 28 januari stelde vervolgens de gemeenteraad van Boedapest een verbod in op verkiezingspropaganda op en bij de bruggen over de Donau, monumentale gebouwen, metrostations, bomen e.d. Daarmee zijn de meeste plekken die bij elke verkiezing sinds 1990 altijd vol hingen met affiches, stickers en wat dies meer zij nu verboden, uiteraard ‘ter bescherming van het monumentale stadsgezicht en het milieu,’ aldus de gemeente. Ook besloot het bedrijf dat reclameborden verhuurt in de metrotreinen en –stations in de hoofdstad om geen verkiezingsreclame toe te staan, zodat de oppositie ook daar niet terecht kan. Wat over blijft zijn de officiële reclamezuilen en –borden, maar die zijn voor 60-80% in handen van aan Fidesz gelieerde bedrijven en hangen vol met regeringspropaganda.

Verder verwisselde afgelopen maand een van de twee grote commerciële TV zenders, het verliesgevende TV2, van eigenaar. De nieuwe eigenaren zijn officieel twee topfunctionarissen van TV2, maar die hadden absoluut het geld niet om het station te kopen. Ze hebben daarom het volle bedrag van de aanschaf geleend van het verkopende Duitse bedrijf dat tot nu toe eigenaar was van TV2. Dat is natuurlijk merkwaardig en critici vermoeden dat daar een of andere financiële garantiestelling van een derde partij achter zit en dat TV2 via een stroman constructie nu in feite in Fidesz handen is. Overigens mogen de commerciële TV en radio, die nu voor het overgrote deel in handen zijn van aan Fidesz gelieerde bedrijven, volgens de nieuwe kieswet alleen reclame voor politieke partijen uitzenden als ze die reclametijd gratis weggeven (en dan moeten ze ook alle partijen dezelfde zendtijd geven). Daar komt dus in praktijk weinig tot niets van terecht. Het betekent ook dat er maar twee commerciële stations waar de oppositie nog op een enigszins normale manier aan bod komt, het uitgesproken linkse Klub radio (dat dankzij de regering al haar frequenties buiten de hoofdstad kwijt is) en het neutrale TV station ATV (dat een beperkt budget en dus ook een beperkt bereik heeft).

De socialisten hebben dezer dagen een boycot ingesteld tegen de publieke TV zenders uit protest tegen de manier waarop ze door die zenders worden behandeld. De nieuwsuitzendingen zijn diplomatiek gezegd nogal regeringsvriendelijk, in gewone mensentaal: propaganda-uitzendingen van de regering. Volgens de nieuwe Fidesz wetgeving ruimen ook de publieke TV- en radiozenders van de overheid maar zeer beperkt tijd in voor verkiezingsspotjes. De democratische oppositie krijgt in 50 dagen verkiezingscampagne ongeveer … drie minuten.

Alle dag- en weekbladen moeten zich van tevoren bij de overheid aanmelden als ze verkiezingsadvertenties aan politieke partijen willen verkopen en bekend maken wat hun tarieven zijn. Wie op deze lijst staat, moet aan alle partijen verkopen en wie niet op de lijst staat, mag aan niemand verkopen. Wat opvalt is dat twee grote regeringsgezinde publicaties, gratis dagblad Metropool en het dagblad Het Hongaarse Volk (Magyar Nemzet) niet op de lijst staan. Dus terwijl de weinige overgebleven ‘linkse’ publicaties als Népszabadság, HVG of Magyar Narancs Fidesz advertenties accepteren (de bladen hebben geen keus want zijn straatarm) kunnen rechtse bladen die zwaar worden gesubsidieerd via allerlei overheidsreclame zich veroorloven oppositieadvertenties te weigeren.

Wat overblijft voor de oppositie is het versturen van materiaal per post aan alle 8 miljoen kiesgerechtigden. Maar dat kost een slordige acht miljard forint (25 miljoen euro) en de oppositie is arm. Dat is geen probleem voor het CFO, de zogenaamd onafhankelijke organisatie die ter ondersteuning van de regering demonstraties organiseert, de stad vol plakt met affiches en ja, ook aan iedereen materiaal per post toestuurt. Waar de organisatie, die uiteraard ontkent verkiezingspropaganda te bedrijven, het geld voor die activiteiten vandaan haalt, wil ze niet zeggen. Maar het is een publiek geheim dat de Fidesz regering enorme overheidssubsidies naar de club toe sluist.

Rest nog de constatering dat er hoogstwaarschijnlijk van enig rechtstreeks verkiezingsdebat – in den lande of op TV – geen sprake zal zijn. Fidesz en Orbán weigeren tot nu toe consequent zulk een rechtstreekse confrontatie.

Wie vindt dat dit alles de typische kenmerken zijn van een vrije, open en eerlijke verkiezingsstrijd waarin de bevolking een serieuze afweging kan maken op wie te stemmen, mag het zeggen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten